Ga naar hoofdinhoud

Welkom bij Living Labels, waar we voorbij vooroordelen kijken en luisteren naar het menselijk verhaal achter de labels.

Uiteindelijk denk ik wel dat we allemaal een gemene deler hebben. Iedereen wordt namelijk gelabeld door anderen.

PERSONALIA

Naam: Stijn Gijsbers
Geboortedatum: 04-06-1985 (37 jaar oud)
Geboorteplek: Nijmegen, opgegroeid in Groesbeek
Functie: Medical Advisor Cardiovascular, Metabolism & Renal bij AstraZeneca
Hobby’s: Theater, acteren, sporten, festivals bezoeken

In deze collectie van persoonlijke verhalen komen geïnterviewden aan het woord over de stereotyperingen waar ze in het dagelijks leven mee te maken krijgen. Anderen plakken al snel labels op hen, maar vergeten vaak dat een mens niet samen te vatten is in één woord. Achter het label ‘Homo’ vind je Stijn Gijsbers, Medical Advisor Cardiovascular, Metabolism & Renal bij AstraZeneca. Zijn relatie met het woord homo is gevoelig. In zijn jeugd is hij er vaak mee uitgescholden.

Een jaar nadat ik bij AstraZeneca begon te werken, zei een van de collega’s waar ik een vriendschap mee had opgebouwd iets interessants. We zaten op werk met wat anderen bij elkaar toen een foto van mijn weekend voorbijkwam op mijn telefoon. Helemaal geen bijzondere foto, hoor. Je zag me op een scooter zitten, met een roze trui aan terwijl ik een gekke bek trok. Maar een van de collega’s schrok zich een hoedje. Ze herkende me helemaal niet. “Ben jij dat écht?”, vroeg ze. Waarop die vriendin van me zei dat er twee Stijnen zijn: een KantoorStijn en een PrivéStijn. Twee compleet verschillende mensen. Toen zij dat zei, herkende ik dat. Want in mijn werk vind ik het belangrijk een bepaalde professionaliteit te bewaren. Hoewel ik humor op de werkvloer belangrijk vind, ben ik gefocust. Ik leg de lat hoog en kan daardoor een serieuze indruk achterlaten bij mensen.

Maar wat collega’s niet weten, is dat ik bijvoorbeeld in toneelstukken speel. Ik heb een tijdje bij een vast gezelschap gezeten. Het laatste toneelstuk waar ik aan mee heb gedaan was Oedipus, een klassieke Griekse tragedie. Wel een pittig stuk. Dat ging over een man die zijn vader vermoordde en met zijn moeder trouwde. De ondertitel was Ben je wie je denkt dat je bent? Ik speelde Kreon, de zwager van de hoofdpersoon. Dat was een heel berekenend personage, sluw en uit op de macht. De regieaanwijzingen waren om hem vuiler en vuiler, en vuiler te maken. Dat ligt niet per definitie in mijn aard, maar dat is het leuke aan acteren. Het doen alsof, en dat je alleen maar bezig bent met het hier en nu.

Het meest positief kijk ik terug op mijn rol als Ares in een ander toneelstuk. Voor mezelf had ik het idee dat het een bruut moet zijn, echt een god van de oorlog. Ik worstelde daarmee, maar de regisseuse gaf me goed advies. Ze zei dat een personage altijd handelt vanuit zijn eigen idee wat goed doen is. Zelfs een god van de oorlog doet dat. Dat is een belangrijke les die ik heb geleerd van het acteren. En die probeer ik in het dagelijks leven toe te passen, als ik bijvoorbeeld iemand niet meteen begrijp of met diegene van mening verschil.

Dat onderscheid tussen KantoorStijn en PrivéStijn, dat was er dus wel. Nu is dat stukken minder. […] Waar ik vijf jaar geleden nog zei dat ik ‘naar Amsterdam’ ging, zeg ik nu eerlijk dat ik naar de Gay Pride ga.

Dat onderscheid tussen KantoorStijn en PrivéStijn, dat was er dus wel. Nu is dat stukken minder. Ik praat bijvoorbeeld op mijn werk meer over mijn hobby’s en mijn privéleven. Ook over de feestjes waar ik heen ga. Waar ik vijf jaar geleden nog zei dat ik ‘naar Amsterdam’ ging, zeg ik nu eerlijk dat ik naar de Gay Pride ga. Maar lange tijd wilde ik me op werk niet laten definiëren door mijn seksuele voorkeur. Ik was ook altijd heel blij met mijn witte jas toen ik mijn coschappen liep in het ziekenhuis. Dan was ik ‘de dokter’, voelde ik me hetzelfde en werd ik net zo benaderd als de rest.

Is dat weleens anders geweest?

Zeker. Ik ben opgegroeid in Groesbeek, een dorp in de buurt van Nijmegen. Maar waar al mijn vrienden zeiden dat ze hun hele leven daar wilden wonen, wist ik al heel snel dat ik er zo snel mogelijk weg wilde. Ik paste niet in een dorpscultuur, de anonimiteit van een stad vind ik veel fijner.

Ondanks dat verschil hadden we een best wel hechte vriendengroep. We deden veel samen. Zo was onze eerste vakantie naar het buitenland met elkaar, zo’n typische tienerreis naar Alanya. We hadden zelfs speciaal daarvoor shirtjes laten drukken waar ‘Groesbeek is our hometown’ op stond. Maar eigenlijk voelde Groesbeek niet als mijn ‘hometown’. We groeiden op latere leeftijd steeds verder uit elkaar. Zij zaten in bijvoorbeeld allemaal in plaatselijke carnavalsverenigingen en voetbalteams. Maar ik was daar niet van, dus voelde ik me al snel de vreemde eend in de bijt.

In mijn basisschoolperiode ben ik ook heel veel gepest. Best wel lang ook, van groep 3 tot en met groep 8. Het was vijf jaar afzien. Anderen dachten namelijk dat we thuis ontzettend rijk waren. En vonden het raar dat ik fan was van de Spice Girls, altijd vriendinnetjes had in plaats van vriendjes waar ik mee speelde en dat ik niet voetbalde of goed was in sport. Voordat ik het wist, was ik het mikpunt.

Wanneer ik thuiskwam of bij mijn moeder in de auto stapte, barstte ik in huilen uit.

Gepest worden heeft een grote invloed op me gehad. Ik kropte mijn gevoelens op en kon vaak nergens anders meer aan denken. Wanneer ik thuiskwam of bij mijn moeder in de auto stapte, barstte ik in huilen uit. De boodschap die ik toen van mijn ouders meekreeg, was dat als ik maar goed zou leren en door zou zetten, ik alle pesters achter me zou laten. Dan kon ik later doen wat ik wilde. Als ik daarop terugkijk, denk ik dat dit advies me heel veel heeft gebracht. Ik geef namelijk nog steeds niet snel op.

Waar ik in die tijd ook mee worstelde, is dat ik er in de brugklas achter kwam dat ik op jongens viel. Ik weet precies wanneer dat was. Ik liep toen over straat in Nijmegen en dacht: ‘dat is een leuke jongen.’ Meteen gevolgd door de gedachte: ‘wat dacht ik zojuist? Wat was dat?’ Na dat moment ging ik door een heleboel fases heen, van ontkenning tot zelfacceptatie en alles daartussen. De puzzelstukjes vielen pas helemaal op hun plek rond mijn vijftiende, toen ik een meisje had leren kennen. Ik had via via gehoord dat ze me leuk vond. We hebben toen twee weken gedatet, als je dat zo kunt noemen op die leeftijd. Met haar heb ik ook voor het eerst gezoend. Maar ik weet nog heel goed dat ik daarna in de fietsenstalling stond en wist dat het me echt te weinig deed. Het bijzondere is dat ze op latere leeftijd ook uit de kast is gekomen. Misschien waren we wel elkaars experiment.

Op mijn zestiende kwam ik officieel uit de kast. Dat ging eigenlijk best wel oké. Ik heb weinig negatieve reacties gehad. De eerste aan wie ik het vertelde, was een goed vriendinnetje van mij. Ik weet nog dat ik zei dat ik op jongens viel, en dat er een schok door mijn lichaam ging. Ik werd er zelfs bijna misselijk van. Van de zenuwen, en van het gevoel dat ik nu niet meer terug kon. Vanaf dat moment was het echt, want zij wist het immers. Maar zij reageerde eigenlijk héél lauwtjes. Zo van ‘Oké. Volgend uur hebben we wiskunde toch?’ En ik maar vol met emotie reageren dat het iets groots was. Maar ze zei dat het voor haar geen ding was. Het was prima. En toen liepen we naar de wiskundeles.

Hoe kijk je nu op die tijd terug?

Dit klinkt misschien heftig, maar ergens snapte ik ook wel dat ze me zo pestten. Want dat was voordat ik uit de kast was gekomen, maar het al wel ongeveer van mezelf wist. Dus eigenlijk hadden ze gelijk wanneer ze me ‘homo’ noemden. Maar hun gedrag keur ik natuurlijk niet goed.

Toen ik bijvoorbeeld door een collega gevraagd werd om me aan te sluiten bij de diversiteit- en inclusiewerkgroep, knaagde er toch iets aan me. De reden dat ik twijfelde, werd uiteindelijk de reden dat ik aansloot bij die werkgroep.

Moet ik wel die kantoorhomo willen zijn?

Dus met het woord ‘homo’ had ik niet per se een goede relatie. Nog steeds niet helemaal. Toen ik uit de kast kwam, heb ik dat niet op die manier verwoord. Ik heb gezegd dat ik op jongens val, niet dat ik homo ben. Want met het woord homo was ik al die jaren al uitgescholden. Maar ik schaam me er niet voor, ook al zit er voor mij een negatieve connotatie aan. Het is meer een label waar ik zelf bang voor ben. Toen ik bijvoorbeeld door een collega gevraagd werd om me aan te sluiten bij de diversiteit- en inclusiewerkgroep, knaagde er toch iets aan me. Ik twijfelde. Moet ik wel die ‘kantoorhomo’ willen zijn? Die homo die weer over diversiteit komt praten? Na lang nadenken besefte ik dat ik bang was hoe anderen me zouden zien. Ik wist dat deze angst niet goed was. De reden dat ik twijfelde, werd uiteindelijk de reden dat ik aansloot bij die werkgroep. Ik wil die drempels wegnemen, niet meer bang zijn dat anderen het label ‘homo’ op me plakken. Waarom zou ik me voor mijn seksuele voorkeur moeten schamen?

Met de werkgroep organiseerden we vorig jaar tijdens Pride Month een webcast over de LHBTQIA+-gemeenschap. Ik heb er toen heel bewust voor gekozen om in mijn introductietekst te zeggen dat ik homoseksueel ben. Om op camera tegen collega’s zo letterlijk die woorden hardop te zeggen, vond ik heel heftig. Ook al maak ik op werk geen geheim van mijn geaardheid.

Na afloop sprak ik met meerdere collega’s over de uitzending. Geen van hen heeft het gehad over dat ik gezegd had dat ik homo was. Het ging vooral over de inhoud, en iedereen was daar positief over. Dat ze me zouden labelen, was dus vooral iets dat in mijn hoofd zat.

Sommigen zeiden dat ze er zoveel van hadden geleerd. Ze vertelden dat hun kinderen al van alles over het onderwerp konden vertellen, maar zij hadden zelf geen idee. Anderen zeiden dat ze het te lang vonden duren, zo’n webcast van een uur over LHBTQIA+. Dat snap ik ergens wel. Als het jou niet direct aangaat, dan kan een uur lang duren. Maar dan denk ik liever aan diegene voor wie een uur te kort was. Dan doe ik het voor die persoon.

De cultuur bij AstraZeneca is sowieso beter geworden door activiteiten op het gebied van diversiteit en inclusie, zoals die webcast. Die cultuur was al heel open, en nu nog meer. Begrijp me niet verkeerd, want we hebben nog wel wat hordes te nemen op dat vlak. Het personeel blijft toch een vrij theoretisch opgeleide homogene groep. Daar mag wel wat verandering in komen, maar we werken daar al wel aan. Want ik vind het belangrijk dat er wat gebeurt op dat gebied.

Zoals?

Mensen moeten er ook aan blootgesteld worden zodat de norm verschuift.

Heb je Showponies 2 gezien? Dat is een theatervoorstelling van Alex Klaasen. Op een gegeven moment komt er een act waarin hij twee mannelijke acteurs vijf minuten met elkaar laat zoenen als experiment, omdat hij ergens heeft gelezen dat 35 procent van de mensen het moeilijk vindt om twee mannen dat te zien doen. Dat moment is me goed bijgebleven. Mensen moeten er ook aan blootgesteld worden zodat de norm verschuift.

Ik geef wel toe dat ik zelf dit soort situaties mijd. Hand in hand over straat lopen heb ik nog nooit gedaan. Zoenen midden op het station zou ik ook niet zo snel doen. Daar voel ik me niet prettig bij. Er was een keer een programma op tv, waarin ze met een verborgen camera twee jongens en twee meiden volgden die hand in hand over straat liepen in Utrecht. Binnen een kwartier hadden ze al zulke nare opmerkingen naar hun hoofd gekregen. Daar zit ik gewoon niet op te wachten. Waarom zou ik dat opzoeken? Aan de andere kant zou ik mijn date wel in een steegje bij het station zoenen. Jammer dat het zo moet, omdat het ook anders kan zijn.

Zo ben ik met een groep vrienden een paar jaar geleden naar Sitges geweest, een klein badplaatsje net onder Barcelona. In de zomer wordt dat overspoeld door homo’s, het wordt soms ook wel een van de homohoofdsteden van Europa genoemd. We hebben daar een superleuke vakantie gehad. En omdat het zo dicht bij Barcelona lag, leek het ons ook wel leuk om de trein daarheen te pakken. Ik was er al vaker geweest en wist dat het een leuke stad was. Maar nadat we daar hadden geluncht en een beetje rondliepen, zeiden we tegen elkaar: laten we maar gewoon weer teruggaan. Niemand had het echt naar zijn zin in Barcelona. Sitges was veel leuker, we wilden weer terug naar ‘homoland’. Daar hoefde je je op geen enkele manier zorgen te maken over wie je op straat tegenkwam. Je zat er op het terras tussen gelijkgestemden, waardoor je jezelf zo vrij voelde. Dat was zo fijn om mee te maken.

Ga je nog wel eens terug naar Groesbeek?

Alleen wanneer ik mijn ouders bezoek, maar die wonen aan de rand van het dorp. Dat is het wel. De eerste 19 jaar van mijn leven heb ik daar wel gewoond, maar ik ben absoluut geen Groesbeker. Ook nooit echt geweest. Een van de eerste vragen die iemand uit Groesbeek je stelt, is ‘van wie ziede gïj d’r ènne?’ Van welke familie kom jij? Maar als je zoals ik niet uit een Groesbeekse familie komt, ben je import. En ik sprak ook nog eens Nederlands, niet het dialect.

Nu woon ik al bijna 10 jaar in Den Haag. Wat ik heel fijn vind, is dat er zoveel meer diversiteit is. Niet alleen onder de mensen, maar ook in het kunst- en cultuuraanbod. Ik word er heel blij van. In Nijmegen ging ik bijvoorbeeld een stuk minder naar het theater, maar in Den Haag heb je daar meer kansen voor. Ook met feesten is de drempel een stuk lager. En het strand is lekker dichtbij. Het hoeft niet een hele onderneming te zijn om een vakantiegevoel te krijgen. Ik ben er zo op de fiets.

Ik prijs me nu gelukkig dat ik homo ben en ben blij met het leven dat ik nu heb. Er is een gedachte-experiment dat daarmee te maken heeft, ken je dat? De vraag is: stel dat je een pil kon innemen om hetero te worden. Zou je dat dan doen? Als je me dat had gevraagd toen ik 16 was, had ik meteen die pil geslikt. Zonder erbij na te denken. Maar nu zou ik het voor geen miljoen doen. Ik ben zo blij met wie ik nu ben. Mijn leven is zo leuk, ik wil dat gedeelte van mijn identiteit nooit meer kwijt.

Volgens mij zijn wij als mensen zo geprogrammeerd dat we snel labeltjes op elkaar plakken.

Ik zie mezelf in ieder geval niet meer als ‘die homo’. Ik denk dat mensen me op heel veel andere dingen beoordelen of andere labels op me plakken. Maar zolang een label niet veroordelend is, vind ik dat oké. Volgens mij zijn wij als mensen zo geprogrammeerd dat we snel labeltjes op elkaar plakken. Dat in hokjes denken vinden we misschien fijn, en ik kan dat niet erg vinden. Het gaat mij er meer om hoe twee partijen in een gesprek met die labels omgaan. 

Zo liep ik bijvoorbeeld mijn coschappen met een streng christelijke collega. Een heel leuke meid, maar ik wist dat zij mij veroordeelde om wie ik was. En andersom was dat ook het geval: ik had ook mijn vooroordelen over haar. Maar op een gegeven moment hadden we met zijn tweeën een gesprek dat me zo goed is bijgebleven. We spraken toen zo open met elkaar over van alles en nog wat, zonder oordeel. We wisten beiden wel dat we elkaar niet zouden overtuigen van ons standpunt, maar dat was ook niet de bedoeling. Het doel was het zoeken naar begrip voor elkaar. Dus ik vroeg haar bijvoorbeeld of het feit dat ik homo ben haar stoorde in onze omgang. Want daar had ze wel een oordeel over. Ze zei toen dat het iets is wat ik doe, en niet wat ik ben. Dat ze vond dat ik een goed mens was. Waarop ik zei dat wat ik doe, voortkomt uit wie ik ben. Dat kan je niet los van elkaar zien, vind ik. Maar daar was ze het niet mee eens. Dus we kwamen daarin niet tot elkaar, maar aan het eind begrepen we elkaar wel iets meer.

Dus eigenlijk vind ik dat we vaker dat soort gesprekken moeten voeren met elkaar. En moeten durven om elkaar moeilijke vragen te stellen. Maar ik weet dat er tegenwoordig een afrekencultuur is. Dat iemand zo gestraft kan worden voor zijn uitlatingen vind ik een heel slechte ontwikkeling. Sommige uitspraken zijn natuurlijk niet goed te praten, maar er is soms te weinig aandacht voor de andere kant van het verhaal. Het zou goed zijn als er meer ruimte is voor begrip voor elkaar, en minder het gevoel heerst van ‘als je niet vóór me bent, dan ben je tegen me’. Het slechtste dat je kan doen, is stoppen met communiceren.

Het wederzijdse begrip na zo’n open gesprek heeft in mijn geval voor meer berusting gezorgd en voor het besef dat je als gemarginaliseerde groep solidariteit en respect mag vragen van degenen die vallen onder de heersende norm. Maar mensen mogen ook zeggen dat ze daartoe niet bereid zijn . Dat is geen fijne boodschap, maar men heeft het recht om dat te zeggen.

Iedereen wordt gelabeld door anderen.

Uiteindelijk denk ik wel dat we allemaal een gemene deler hebben. Iedereen wordt namelijk gelabeld door anderen. Daar zitten oordelen en veroordelingen aan vast. Verwachtingen van bepaalde normen en waarden. In het gevoel dat dit bij ons allen oproept, kunnen we elkaar vinden.

Benieuwd naar de andere verhalen?

Interview door Navin Bhagwat | Fotografie & Design door Sacha Verheij

Back To Top